Otto Hamer (1938-2020) was een aan Utrecht verbonden kunstenaar. Hij had weliswaar gestudeerd aan de Koninklijke Academie voor Kunst enVormgeving in Den Bosch en aan de Jan van Eyck Academie in Maastricht, zonder beide opleidingen af te ronden omdat hij dacht dat het kunstenaarschap toch niets zou worden, maar in Utrecht heeft hij zich als kunstenaar ontwikkeld. Eerst als bronsgieter voor werk van anderen, toen met eigen werk in brons en vanaf begin jaren zeventig als schilder van geometrische vormen op doek of paneel.
Ook was hij een maatschappelijk betrokken kunstenaar. Zijn doel was om via zijn kunstwerken een bijdrage te leveren aan de kwaliteit van de samenleving, juist door de inrichting van de leefomgeving. Een aantal grote opdrachten betroffen de inrichting van overheidsgebouwen.
Zijn werk kan geometrisch-constructivistische kunst worden genoemd of desgewenst concrete kunst. Concrete kunst is een aanduiding die in 1930 geïntroduceerd werd door Theo van Doesburg voor abstracte kunst die universeel duidelijk moest zijn en het product moest zijn van de bewuste, rationele geest van een kunstenaar.
“Het werk is zichzelf en wil niet iets anders suggereren of oproepen, geen emotie of verwijzing naar een andere werkelijkheid.” Hij maakte, zoals hij zelf zei, gebruik van de verworvenheden van de Stijl. Daarnaast zie je bij hem nog ander aspecten, kantelingen van figuren, en kleurvlakken die zich verplaatsen. Hij voegde daarmee de elementen tijd, ruimte en chronologie toe.
Hij zocht de schoonheid in het spel van de variatie met kleuren, vormen en vlakken.