Een stad bestaat uit ontzettend veel zichtbare objecten, geluiden en levende wezens. Het stedelijk artefact is meer dan een straat of een gebouw alleen. Normaal denk je niet aan al die verschijningsvormen die je in een stad tegen komt.
Hier volgt een opsomming van wat je kunt tegenkomen in deze ruimtes:
Fabriekshallen, restaurants, warenhuizen, putdeksels, verkeerslawaai, woningen, strokenbouw, aquaducten, kerken, bedrijfspanden, parkeergarages, woontorens, winkels, beton, galerij straten, een ruggengraat gebouw, kernwand gebouwen, wegen, vijvers, stortplaatsen, bouwlocaties, horecaondernemingen, spoorwegstations, vaarwater, autowegen, tunnels, benzinestations, volkstuinen, groenstroken, tegels, openbare ruimtes, wijk- en buurtparken, villa’s, patiowoningen, flats, verticale en horizontale wooneenheden, glaspaleizen, trits-middelhoog- en laagbouw in stadswijken, bestrating, meubilair, beplanting, kiosken, chaos, volières, fabrieken, lantaarnpalen, elektriciteitsmasten, herenhuizen, een openstaand raam, grachtenpanden, funderingen, auto’s, fietsers, scholen, industriegebieden, culturele centra, een schuin dak, deuren, gevangenissen, stoplichten, monumentale gebouwen, middeleeuwse panden, vestingwerken, architectuur, torens, havens, samenhang tussen straten en bebouwing, bussen, bejaardenflats, de Vismarkt, verkeerswegen, files, de oude molen, bruggen, viaducten, een boerderij, studentenflats, visserswoningen, pleinen, megastructuren, een dakkapel, begraafplaatsen, banken, musea, het gemeentehuis, sociale woningbouw, woonboten, grachten, ’t stadshart, braakliggende terreinen, portiekwoningen, ziekenhuizen, vakantiehuisjes, vensterbanken, verkeerslichten, openbare toiletten, galeries, heipalen, naoorlogse woonwijken, recreatie gebieden, bakstenen, fietspaden, sluizen, gevels, dakvormen, Vinex locaties, tekens, identiteit, structuren, aanleunwoningen, stadsvilla’s, winkelpuien, geometrische vormentaal, lijnen, licht, kleurenspektakels, kantoren, textuur, massa, volume en gewicht, de stad als metafoor, houtbouw, profielen, revolutiebouw, composities, plattegronden, binnenvaart, schepen, symmetrie, tijd, energie, vogelperspectief, reliëf, landschap, interieurs, schaduw, vensters, koepels, 3D objecten, herinneringen, hofjes, vogelpoep, zebrapaden, onderlinge verhoudingen, kavels, geluidsoverlast, gele trottoir steentjes, uitlaatgassen, plaats, geluidswallen, een woonblok, urbanisatie, hoofdstraten, de werkelijkheid, spoorwegen, woonstaten, voetpaden, erven, de functionele stad, leefmilieus, het laden- en lossen van goederen, bioscopen, complexiteit, diversiteit, een terras, mensen, verkeerscirculatie, stedelijke knooppunten, welvaart, aluminium dakplaten, planologische ingrepen, de Martinitoren, industrieel erfgoed, arbeidershuisjes, cultuur, herbestemmingen van panden en gronden, het stedelijke systeem, stadsvolk, de stad bij nacht, reclameborden, assen, groene heggen, hier en daar een spelend kind, saneringen, luifels, units, binnenterreinen, nieuwbouwterreinen, penthouses, , tuinen, de Hema, portieken en portalen, expeditiestraten, een blinde muur, zwarte dakpannen, kunststoffen, vliesgevels, balustraden, glas- in- loodramen, gevelversieringen, zelf-bouwsels, stadspaaltjes, putdeksels, vuilnisbakken, toegangspoorten, zitbanken, een gotische kerk, Dijkstraat, opsmuk, zwervers, een trap, een paviljoen, niet-plaatsen, mobiliteit, ontmoetingsplaatsen, pakhuizen, een super modern woonhuis, reflecties, het stedelijk artefact, ritme, inspiratie, wonen, werken, muurschilderingen, stedelijke ontwikkeling, de uitstad, cultuurlandschap, duiven, het gele huis, een stadswapen, schoorstenen, een wolkenkrabber, volumes, façades, raamspiegelingen.
Het zat er al vroeg in, met pa en ma ging ik als kind huizen bekijken. Wij togen naar de nieuwbouwwijken of dwaalden door de stad en beschreven voor elkaar wat we zagen. Je zou dat een familieaangelegenheid kunnen noemen, een familietic. We bespraken met elkaar hoe het gebouw dat we zagen in elkaar stak, wat de geheimen ervan waren, hoe het paste in zijn omgeving, wat we er mooi of lelijk aan vonden en fantaseerden over de gebruiker of bewoners ervan. Vervolgens kwam het allerbelangrijkste criterium: “zouden wij daar willen wonen?” De nieuwsgierigheid reikte zo ver dat wij en later ik alleen, de in aanbouw zijnde huizen, gebouwen binnengingen om onze interesse te bevredigen.
Ik moet dus vaststellen dat huizen, de verblijfplaatsen van mensen, gebouwen en architectuur: de bebouwde wereld, met als hoogtepunt “de stad” mij al heel lang nieuwsgierig maken en soms zelfs in hoge staat van opwinding kunnen brengen!
De essentie, de geestelijke kern van mijn werk, is die interesse: de stad, de architectuur. De gebouwde omgeving, zowel in het heden als in het verleden en ook die in wording. Het is een enorme inspiratiebron met een onuitputtelijk repertoire aan vormen, typen, kleuren en stijlen die er zich toe leent om naar eigen inzicht te worden hergebruikt in mijn schilderijen.
Waar de architectuur zich een inbreuk veroorlooft op de natuur en er enerzijds iets uit weghaalt en er anderzijds iets aan het landschap toevoegt, daar neem ik de vrijheid om een inbreuk te plegen op de architectuur door te abstraheren, eruit weg te halen maar ook door eraan toe te voegen. Ik kan me dat veroorloven omdat ik me niet bezig hoef te houden met functionaliteit en me dus alleen kan laten leiden door ruimte kleur en vormen.
Eerst maakte ik tekeningen en legde me vervolgens toe op zeefdrukken die collages waren van kopieervormen.
Ik gebruikte daarvoor krantenknipsels, foto’s, schetsen en tekeningen; voegde beeldjes samen met schaar en lijm.
Door verschillende afbeeldingen over elkaar heen te drukken kreeg ik een soort opsomming van architectuur. Ik schiep zo een soort eigen wereld die normaal niet zou kunnen bestaan, mede doordat ik de wetten van de bouwkunst als zwaartekracht, waterpas, perspectief en evenwicht negeerde.
Ondertussen hield ik me ook bezig met de schilderkunst en geleidelijk aan ontdekte ik dat ik daarin als het ware een logisch vervolg kon vinden op de hiervoor geschetste ontwikkeling.
Zij stelt mij in staat om mij los te maken van de afbeeldingen van de sheets, om mijn fantasie de vrije loop te geven en om het beeld te blijven manipuleren tot ik tevreden ben.
Het schilderen laat toe om de emotie en het gevoel door lijnvoering, kleur en verftoets tot uitdrukking te brengen. Het resultaat daarvan is dus erg persoonlijk en wijkt af van de fotografische werkelijkheid.
Mijn schilderijen kenmerken zich doordat zij haarscherp van lijnvoering zijn en doordat verticale en horizontale verschijningsvormen op de voorgrond treden. Diagonalen komen in mindere mate voor.
Ik schilder veel met behulp van papiertape, hetgeen erg veel geduld en perfectie vraagt maar de gewenste strakheid mogelijk maakt
Er is een grote samenhang tussen de afbeelding van het schilderij en het formaat ervan. Ik streef er niet naar om zoveel mogelijk gelijke formaten te gebruiken maar, in tegendeel, om juist verschillende formaten te hanteren en dus ook wat dat betreft over een extra expressiemogelijkheid te beschikken.
Naast de voorkant beschilder ik ook de zij- onder- en bovenkanten, welke voor mij dezelfde waarde hebben als de voorkant.
Om die reden gebruik ik ook verschillende afmetingen voor de dikte of diepte van die kanten. Ik maak veelvuldig gebruik van de boxvorm, juist omdat die zich bij uitstek leent voor het door mij gebruikte onderwerp; de stad, de architectuur.
Het schilderij wordt zodoende ook zelf een object, een stukje architectuur.
Ik schilder uitsluitend met acrylverf omdat deze verf een korte droogtijd heeft en daarom bij uitstek geschikt is om er in lagen mee te werken. Het stelt mij in staat om snel te werken, en dat wil ik ook.
Dit sluit echter niet uit dat ik ook wel eens van andere verfsoorten gebruik zal maken.
Mijn kleurgebruik komt meestal los te staan van de oorspronkelijke inspiratiebron.
Het stelt mij in staat om mijn fantasie de vrijheid te geven waaraan ik behoefte heb. Ik gebruik meestal effen kleurvlakken en laat dus kleuren niet in elkaar overlopen omdat ik erg van contrastwerking houd. Wel schilder ik soms verschillende kleuren over elkaar heen om reliëfwerking te bereiken.
Door dit meeschilderen van de zijden, met name dus speciaal bij de boxvorm, is de hoek waaronder de toeschouwer het schilderij bekijkt, belangrijk. Er zijn verrassende effecten mee te bereiken.
Over het algemeen hanteer ik geen vaste schaal voor mijn werk maar laat deze afhangen van het onderwerp en formaat maar nooit zal mijn werk kleinschalig zijn: ik word het meest geboeid door het totaalbeeld, tenzij een detail daarin erg op de voorgrond treedt.
Behalve op doek, heb ik in opdracht ook een paar muurschilderingen gemaakt. Daar gaat voor mij een grote uitdaging van uit.
De werkelijkheid waarover ik schilder gaat over de gebouwde werkelijkheid, met als hoofdthema: “De stad”, de bakermat van de externe vormgeving. De gigantische chaos van verschijningsvormen en verschijningskleuren, hoogtes en laagtes, horizontalen, verticalen en diagonalen, de vele soorten van perspectief. Ik word regelmatig in verwarring gebracht doordat er in een kleine stadse ruimte zo veel diverse soorten perspectieven voorkomen. Er ontstaat bij mij tijdens zo’n verwarring een soort gevoel van desoriëntatie. Dit gevoel probeer ik over te brengen in mijn schilderijen. Ik probeer de toeschouwer in diverse schilderijen op een verkeerd spoor te zetten. Ik streef ernaar om de toeschouwer uit te dagen dat hij of zij het beeld uit gaat pluizen; ik probeer de toeschouwer dus langer vast te houden. Als je een beeld maakt dat niet direct te bevatten is doet de toeschouwer meer moeite om echt te kijken. Dat is wat ik eigenlijk wil: een schilderij is voor mij een object om echt te bekijken en niet om vluchtig aan voorbij te wandelen.
In Groningen
Je bent in Groningen, maar hier
ben je dat niet, dit is een onbekende
plek, dit is een gedicht in
deze stad.
waarin je al die jaren kwam en
ging, door altijd zon altijd regen,
altijd wind, tot je hier stond
en dit las.
Je kwam en gaat weer weg, ook nu
zo zal het wel blijven tussen ons, ik ben
een onbekende plek.
Rutger Kopland
Erg fascinerend zo’n grote stad. Het is een groot kunstwerk; een smeltkroes van menselijk ontwerp, van toevalligheden, van verval en opbouw; een kader voor het leven dat er zich binnen afspeelt. Dat kader is als het ware de werkelijkheid die de steden onderling zo doet verschillen. Daarom verschillen steden als Groningen van Montpellier.
Maar dat is niet zo zeer het aspect dat mij bezighoudt. Mijn interesse als beeldend kunstenaar is meer gericht op de onderdelen die de stad vormen: de bouwwerken. Ik kan gefascineerd worden door een geheel, een groot gebouw maar ook door een in het oog springend detail.
Ik kan genieten van schoonheid; ik kan mij ergeren aan wanproducten waarbij vlakverdeling, verhoudingen, compositie, materiaal- en kleurgebruik niet naar mijn zin zijn.
Ik ben een stadsmens.
“Ik hou toevallig meer van asfalt. Vooral als het glimt in de regen, en smerige olievlekken op het wegdek plotseling in alle kleuren van de regenboog oplichten. Dat zie je alleen maar in de stad. Net als graffiti, of vaal wasgoed, wapperend in tuintjes langs de treinrails. Gek ben ik daarop. Geef mij maar onvolmaaktheid, letterlijk. Ik loop voor mijn plezier langs bouwputten, over opengebroken wegen, tevreden dat de stad nooit af is, nooit klaar. Hier wordt gesloopt, daar wordt gebouwd, verkeersaders worden omgelegd, een continu proces van wording, waarbij schoonheid, gezien de resultaten meestal geen overweging vormt. Dat vind ik hier inspirerend.”
Renate Dorrestein (1994), Een sterke man.
Waar mijn inspiratie meestal haar oorsprong vindt in de werkelijkheid, geeft de schilderkunst en mijn fantasie mij de mogelijkheid om daarvan soms geheel af te dwalen. Soms ontstaat zoiets wat meer een sfeeruitdrukking genoemd kan worden; licht in duisternis, zwart en gloedvol rood kunnen een eigen taal spreken en een aanvulling geven op mijn eigen werkelijkheid. In mijn schilderijen pas ik vaak verschijningsvormen toe die afgeleid zijn van de moderne architectuur. De Nederlandse moderne architectuur is in belangrijke mate geïnspireerd door de in de jaren ’20 ontstane kunstenaars- en architectengroep waarin beroemde namen als die van P. Mondriaan, B. van der Lek, J. Rietveld, J.J.P. Oud en Theo van Doesburg zeker genoemd moeten worden.
’n Belangrijke rol daarin speelde het door laatstgenoemde op gericht tijdschrift “De stijl”.
De groepering sloot aan bij de in Duitsland in het begin van de twintigste eeuw ontstane beweging, waarvan W. Gropius de grondlegger was. Deze beweging streefde naar de eenheid van alle kunsten onder het primaat van de bouwkunst. Eind jaren ’10 werd het Bauhaus opgericht. Het streven was om de kunstenaar te behoeden voor isolement en zij beoogde om kunst ook tot toegepaste kunst te maken, dus vooral functioneel.
In de “Vorkurs” werd veel aandacht gegeven aan vorm en aan kleur. Beroemde kunstenaars als Alberts Itten en Kadinsky gaven les aan het Staatliches Bauhaus Weimar te Dessau, welk gebouw door Gropius ontworpen is. Het is een fascinerend bouwwerk dat duidelijk dezelfde trekken vertoont als die van het “nieuwe bouwen” in Nederland.
Het “nieuwe bouwen” streefde naar een rationele oplossing van de opgave. Dat wil zeggen dat op de eerste plaats het gebruik van het bouwwerk stond en dat de vormgeving daaraan ondergeschikt was. De functie van het gebouw en de eisen van de gebruiker schiepen als het ware het kader voor de vormgever. Men kan dit functionele esthetiek noemen. Kenmerkend waren de eenvoudige rechthoekige vormen, de platte daken, de grote glasvlakken, het staal en het beton. Het belangrijkste kwaliteitskenmerk kwam daardoor te liggen bij het toepassen van de goede verhoudingen in maatvoering en kleur. Architecten als J. Duiker, B. Bijvoet, Oud en Rietveld waren toonaangevend.
In de jaren ’30 ontstond in Nederland als tegenhanger van dit “nieuwe bouwen” de “Delftse school” die zich kenmerkte door knusse details, siermetselwerk, kleine opgedeelde raampartijen, schuine daken met veel dakkapellen en boogelementen hetgeen niet mijn voorkeur heeft
Na de tweede wereldoorlog ontstond er een enorm woningtekort en daarmee de behoefte aan veel en goedkoop bouwen. Men borduurde voort op het functionalisme van de jaren twintig. Moderne architectuur werd in de jaren ’50 een alledaags verschijnsel, uitgewerkt in grote verscheidenheid aan vormen en materialen
Een groot aantal architecten ging in deze moderne stijl aan het werk. Zodoende bepaalde deze het aanzien van Nederland. Door haar pure vormen was zij zeer goed bruikbaar voor de eenvoudige woningbouw.
Als reactie daarop ontstond in de jaren ’70 in de grote architectuur (kantoren en bedrijven) het neorationalisme waarin aan de elementen van kleinschaligheid de rug werd toegekeerd. Men streefde er niet naar om architectuur vriendelijker te maken maar bleef uitgaan van een logische en objectieve benadering van de ontwerpopgave. Kopstukken uit die periode zijn C. Weber en W. Quist. Een groot gebouw werd door hen compromisloos als zodanig neergezet. In de architectuur is een soort golfbeweging te constateren: nu eens het streven naar strakheid en functionaliteit dan weer het terugzoeken van romantische elementen.
Zo is het mogelijk dat een der meest toonaangevende architecten van de tweede helft van de twintigste eeuw, Abe Bonnema rond 1980 in Leeuwarden nog een kantoorgebouw annex woonflat ontwierp met veel kleine ramen en daktuintje en anderzijds, tien jaar later het zeer strakke gebouw van Nationale Nederlanden in Rotterdam en weer enkele jaren later de Avéro toren in Leeuwarden. Toch heeft Bonnema daarin weer duidelijk een verdergaande ontwikkeling te zien dan Weber en Quist doordat hij veel aandacht geeft aan de esthetica in evenwichtigheid en subtiliteit in het grote lijnenspel.
In de woningbouw en met name in de sociale woningbouw in stadsvernieuwings- en uitbreidingswijken, is in de jaren ’90 weer een stapje terug gemaakt naar minder sobere elementen. Rechthoekige vormen werden gecompenseerd door een intensiever gebruik te maken van vormverscheidenheid, kleuren en materialen.
Internationaal ontstond eind jaren ’90 in de kantoren- en bedrijfsbouw wat men thans supermodernisme noemt. In feite is het een globalisering: wereldberoemde architecten bepalen worldwide de trend. Dat betekent dat overal gebouwen ontstaan die in grote lijnen een herhaling van zichzelf en van elkaar zijn. Het gebruik van de tekencomputer draagt aan deze ontwikkeling nog eens zijn steentje bij.
Het gevolg is dat deze gebouwen geen relatie meer vertonen tot hun omgeving; men noemt dat deconstructivisme. Mijns inziens is dat een betreurenswaardige ontwikkeling omdat het in feite een verarming is van de architectuur en een verlies van regionale en nationale eigen identiteit. Anderzijds is weer te stellen dat de vervreemdende werking past in een wereld waarin afstanden steeds kleiner worden en volkeren zich vermengen.
In de woningbouw is rond het jaar 2000 met name de compactheid en grootschaligheid en dan vooral in de Randstad en de Vinex-locaties aan de orde van de dag.
Waar de bouwgrond schaars is, staat functionaliteit weer op het eerste plan!
Het nieuwe bouwen van de jaren ’20 heeft dus een enorme invloed gehad op de architectuur van de afgelopen eeuw en heeft degenen die er verantwoordelijk voor waren als het ware overleefd. Het mag dus niet verwonderlijk genoemd worden dat ik me tot de ontwerpen van het nieuwe bouwen het meest aangetrokken voel en dat in mijn werk veelvuldig elementen daarvan zijn aan te wijzen.
Omdat de stedelijke bouwkunst in mijn schilderwerk het centrale thema is en in soms meerdere, soms mindere mate daarin voor anderen herkenbaar in aanwezig is, is mijn werk net als puur abstract aan te duiden.
Niet abstract dus als Malevitsj bijvoorbeeld die al in 1913 zijn beroemde zwarte vierkant op witte achtergrond plaatste en die zijn hoogtepunt bereikte in het “dubbelwitte” schilderij “wit vierkant op witte achtergrond”. Niet, omdat hij daarbij de vormen als magisch dynamische tekens in de ruimte laat zweven en ze geen anker geeft in de realiteit.
Mijn producten zijn ook niet als die van Newman, pure colorfield painting, aan te duiden. Dit eigenlijk om dezelfde reden: het effect van de kleur is niet het enige door mij beoogde doel.
De samenhang tussen lijnen, vlakken en kleur is voor mij wezenlijk.
“Hard edge”, gekleurde geometrische vlakken die elkaar snijden en overlappen, heeft nog het meest gemeenschappelijk met mijn werk.
Het is echter niet mijn streven om mij in een dergelijke stroming te plaatsen.
Mijn enige leidraad is het verkrijgen van een eigen identiteit en wanneer anderen daar dan een bepaald etiket op plakken zal ik zien of ik me daarin kan vinden!
Erasmuslaan 9
3584 AZ Utrecht
Maandag t/m vrijdag op afspraak
Zaterdag en zondag
13.00 – 17.00 uur
Andere tijden op afspraak